Het huidige debat gaat regelmatig over de zogenaamde kloof tussen hoger en lager opgeleiden. Dit gaat soms genuanceerd, over de diversiteit aan politieke opinies binnen verschillende opleidingsgroepen, en soms gaat het vrij lomp over de domrechts meute versus de woke betweters. De belangrijkste reden dat deze kloof bestaat is omdat mensen zich inbeelden dat deze bestaat. Dat gaat op voor zowel goedwillenden die proberen de kloof te begrijpen en overbruggen, als voor kwaadwillenden die de kloof aanwakkeren voor politiek gewin. De vraag is of de kloof tussen hoger en lager opgeleiden wel de kloof is waar we ons op moeten richten als we de huidige problemen in de samenleving, zoals ongelijkheid en armoede, willen begrijpen en oplossen.
De diplomademocratie illustreert de opleidingskloof en beschrijft de slechte vertegenwoordiging van de belangen van lager opgeleiden, en omgekeerd de goede vertegenwoordiging van de belangen van hoger opgeleiden. Tevens zouden lager opgeleiden niet in staat zijn intelligente politieke opinies te vormen en gemanipuleerd worden met desinformatie door politieke partijen om tegen hun eigen belangen in te stemmen; hoger opgeleiden, daarentegen, zouden als homogene groep intellectuelen op genuanceerde wijze hun standpunten kunnen vormen en daarmee het politieke domein beheersen. Als dit de situatie zou zijn, dan zou de kloof tussen hoger en lager opgeleiden inderdaad een belangrijke politieke scheidslijn zijn die onze aandacht meer dan waard is. Echter, het impliceert ook dat hoger opgeleiden inderdaad voordeel hebben bij het overheidsbeleid van de afgelopen decennia en dat ze vrij zijn van manipulatie van hun opinies. Beide zijn niet waar.
Het uitkleden van de verzorgingsstaat sinds de jaren ’80 en, in lijn daarvan, de huidige bezuinigingsplannen voor het hoger onderwijs zijn niet in het belang van hoger opgeleiden. Goede sociale voorzieningen zijn in het voordeel van zowel hoger als lager opgeleiden. De meest zichtbare problemen van een slecht functionerende verzorgingsstaat, zoals armoede en verloedering van leefomgevingen raken door segregatie het meest de buurten van de lager opgeleiden. Deze ongelijke verdeling van de zichtbare uitwassen van de afbraak van de verzorgingsstaat zou een reden kunnen zijn voor het beeld van een opleidingskloof. Echter, de meeste hoger opgeleiden zijn ook gebaat bij een goed functionerende verzorgingsstaat, want ze zijn ook kwetsbaar voor ingrijpende situaties als baanverlies, scheiding of ziekte. Hoger opgeleiden zijn niet equivalent aan de hoogste klasse. Vijf-en-dertig procent van de Nederlanders zijn hoger opgeleid, maar de rijkste vijf procent Nederlanders bezit zo’n 50 procent van het totale vermogen. Het afschaffen van sociaal beleid en belastingen op winst en vermogen zijn dus niet gelijk aan het vertegenwoordigen van de belangen van de relatief grote groep hoger opgeleiden, maar aan het vertegenwoordigen van de belangen van de veel kleinere groep van aandeelhouders en ondernemers die in het gat stappen dat achterblijft nadat er weer een sociale voorziening ontmanteld is.
Het idee dat hoger opgeleiden vrij van manipulatie zouden zijn, vraagt er om het concept “ideologie” weer eens af te stoffen. Socioloog Göran Therborn beschrijft ideologie als een denkkader waarin we een idee hebben over hoe de samenleving er uit ziet, wat rechtvaardig en juist is, en welke veranderingen er mogelijk zijn. Hoger en lager opgeleiden delen momenteel een meritocratisch denkkader waarbinnen een opleidingskloof bestaat en deze kloof is te overbruggen door hard te werken. Verschillen tussen hoger en lager opgeleiden zijn daarmee te danken aan eigen inspanningen en dus gerechtvaardigd. Door deze manier van denken worden oplossingen voor de kloof ook gezocht binnen dit denkkader. Zo is betoogd dat hoger opgeleiden de hand in eigen boezem moeten steken en uitreiken naar de lager opgeleiden. Buiten de paternalistische gedachte dat hoger opgeleiden een unieke verheven positie zouden hebben om deze toenadering te bewerkstelligen, impliceert het ook dat hoger opgeleiden beter door hebben hoe polarisatie bestreden kan worden. Hoger opgeleiden zijn echter onderhevig aan hetzelfde meritocratische denkkader als iedereen, waarin verschillen tussen hoger en lager opgeleiden gereïficeerd zijn.
Het ideologische denkkader schrijft niet alleen voor hoe de samenleving er uit ziet en wat daarbinnen mogelijk is, maar sluit daarmee ook alternatieve denkkaders uit. De focus op de tegenstellingen tussen opleidingen verduistert het feit dat er meer gedeelde belangen zijn tussen hoger en lager opgeleiden, zoals goede werkomstandigheden, autonomie om beslissingen te maken in hun werkzaamheden en goede regelingen voor ziekte, pensioen en werkloosheid. Dat hoger opgeleiden gemiddeld beter gecompenseerd worden voor hun werk dan lager opgeleiden, verandert niets aan deze gedeelde belangen en de druk die daar constant op staat vanuit werkgevers. Het ideologische denkkader waarin de tegenstelling tussen werknemers en werkgevers voorop staat lijkt van het verleden, maar dat betekent niet dat de tegenstelling zelf van het verleden is. De focus op de schijntegenstelling tussen hoger en lager opgeleiden is voordelig voor werkgevers, want zolang mensen zich druk maken over wat mensen van hun eigen of een andere opleidingsgroep denken of doen, dan houden ze zich niet bezig met de tegenstelling tussen werknemers en werkgevers. Vergelijk dit ook met andere manieren waarop werknemers tegen elkaar worden uitgespeeld, zoals de nadruk op de tegenstelling tussen allochtone en autochtone werknemers en ook hoe sommige politieke actoren mensen die uitkeringen of subsidies krijgen afschilderen als parasieten, waardoor de “hardwerkende Nederlander” wordt uitgespeeld tegen de Nederlander die zogenaamd niet hard zou werken, daarmee tevens het draagvlak voor sociale voorzieningen ondermijnend. De tegenstelling tussen hoger en lager opgeleiden is er een van de vele die afleiden van de hoofdoorzaak van de groeiende ongelijkheid en armoede, namelijk dat vermogende aandeelhouders en eigenaren zoveel mogelijk kapitaal naar zichzelf proberen toe te trekken, ten koste werknemers, ongeacht hun opleiding.
De oplossing voor polarisatie ligt niet in het hameren op verschillen tussen groepen die meer overeenkomsten hebben, maar ligt in een ideologische verandering waarin de focus wordt verlegd van de tegenstelling tussen hoger en lager opgeleiden naar die tussen werkgevers en werknemers. Daarmee kan namelijk toegewerkt worden naar een meer systemische analyse van grote maatschappelijke problemen als ongelijkheid en armoede. Binnen het huidige systeem dat met de bestaande denkkaders onveranderbaar lijkt kan het inderdaad zo zijn dat hoger opgeleiden onderwijs- en baankansen naar zichzelf toetrekken ten koste van lager opgeleiden, maar uiteindelijk gaat dit over de verdeling van de kruimels die overblijven nadat aandeelhouders en eigenaren eerst het grootste stuk van de taart hebben opgegeten. Een oplossing voor armoede en ongelijkheid ligt dus niet bij het benadrukken van de tegenstelling tussen hoger en lager opgeleiden terwijl de tegenstelling tussen werknemers en werkgevers onaangeroerd blijft. De oplossing ligt in het verenigen van werknemers van alle opleidingsniveaus en het benadrukken van de tegenstelling tussen de alles-bezittende aandeelhouders en eigenaren tegenover de werknemers. Want in die tegenstelling schuilt de echte ongelijkheid, dus daar liggen ook de oplossingen voor die ongelijkheid.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.